
GOUD OP SNEE
Ken je ‘t nog? Blindemannetje? Eerst ronddraaien met een doek voor. Je werd er behoorlijk duizelig van.
En was je eenmaal – zeker weten – je richtinggevoel kwijt, dan kon het spel pas echt beginnen.
Van wie eigenlijk? Een mens kan aardig in de war gebracht, niet alleen door kinderen of in spel.
grafiet en inkt
Vroeger likte ik aan mijn potlood. Je kreeg er een stroeve mond van maar, wat je zwart wilde krassen werd er prachtig door: gitzwart!
En ik likte aan mijn kroontjespen. Dat smaakte lekker en .. alles wat je schreef werd er mooi van. Zo licht en blauw als de lucht kan zijn.
En ik krulde ze schuin mijn letters. Zo schuin, dat ze bijna op de lijn kwamen te liggen. Net golvend water.
Niks wilde ik trouwens met lijnen te maken hebben: Zo’n nageaapte zon in de hoek van je blaadje met stralen van gewoon potlood. Of een gekartelde rouwrand die een wolk moest voorstellen. Of vogels in de vorm van een V, wat is daar nou aan? Alsof je een beeld door een letter vervangen kan.
Net als kleuren binnen de lijntjes. en ‘Zo teken je een huis, een varkentje of een wegje naar de horizon’. Zelfs mijn vader deed me die dingen voor.
Lijntjes waren lasso’s en verder niks.
Zelf tekende ik liever met kleur en kleurde ik met meerdere kleuren dooreen: Veel echter!
Op school leek het tegen de klippen op maar .. in klas 4 kwam ’t even goed.
Toen we een blad vol herfstbladeren moesten kleuren, kreeg ik een 10 voor alle tinten bruin die ik kon. Niks moeilijk. Alle nuances had ik immers al verkend. Van rood tot geel. Met ietsje groen en een pietsje paars, maar zonder blauw in dit geval. Makkie voor een menger.
Achteraf bezien lijkt het erop dat op dat ogenblik, het blauw uit mijn palet verdween. Met alle transparantie erin. Voor lange tijd.
Vanaf nu mocht alles met balpen: een glazen Bic. Nou ja .. het waren pennen in potloodvorm van transparant plastic: 30 cent per stuk of 4 voor een gulden. In rood, groen, blauw of zwart. En ze roken lekker. Iedereen kauwde altijd de achterkant ervan kapot en het dopje eruit.
Behalve ik natuurlijk .. veel te mooi!
Maar .. voor wat hoort wat: Drie kleuren voor jou maar de vierde is voor de meester. Want die mag als enige met rood.
Goed krijgt ermee zijn krul, die niets te maken heeft met de krullen die jij maakt. En rood is voortaan fout en kleuren kunnen vloeken.
Niks meer zelf uitzoeken of uitvinden. Tijd om eraan te geloven.
Eigen wijsheid ontwikkelen? Mooi niet: Eerst geloven, dat is zeker weten. Voor je ’t doorhad, kreeg je ’t geweten van je omgeving mee. Wie niet in die tijd? Ook buiten dat schooltje en buiten Kampen toch?
Eerste persoon enkelvoud, lijdend- en meewerkend voorwerp .. het onderwerp bepalen wij. En zo liep elke zin uit op een punt en trokken krullen recht tot een volmaakte cirkel overbleef. Die vormt van nu af aan je horizon. En alles waar ‘t om draait, dat komt van boven.
Het liefst schreef ik met zwart toen en als het even mocht in blokletters. En ongemerkt beet ik liever nagels.
Blindemannetje .. in de war gebracht worden .. opgewonden raken .. alles heeft met elkaar van doen. In de kringen waar ik als dromer rondtolde zeker ..
gedaante en geweten
Voorbeeld werd voorschrift. Niet alleen op school maar overal: IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid en het najagen van wind.
Terwijl op die leeftijd de herfstwind me te pakken kreeg en met m’n hoog opgetrokken jack meevoerde; raakte elke letter getekend, kreeg ieder woord betekenis en verdween elke vraag in een antwoord: Met een blik in de spiegel bestudeer je je eigen gedaante. Niet te lang en alleen voor correctie.
En vooral niet opgewonden raken. Niet van jezelf, niet van anderen. En niemand opgewonden maken. IJdel is ijl en vervuld van jezelf tegelijk. Net als dromen. Ze zijn bedrog. Verbeelding en eigen verbeelding? Geen verschil: Kijk voor je!
Voor je ‘t wist werd, wat je kwam te weten, al voor je uitgewist door een geweten. Maar daaronder bleef een herinnering leven: er klopt iets niet.
ijl en op de tast.
Dromertje binnen de wetten van fatsoen. Geen keus tussen opstandig en braaf. Dus koos ik soms het een en dan het ander. In beide gevallen zouden ze me wel achter het behang hebben willen plakken stel ik me nu voor. En ik hen evenzeer, maar alleen als ik opstandig was. Dan kwam je meestal op de gang te staan, tussen het knopje van de zoemer en de lijst met 10 Geboden. Ik weet het nog precies: vlak bij de hoofdingang.
dicht dichter dichterbij
Er bestaan wel degelijk lijnen: Je ziet of trekt ze achteraf. Ze bakenen af en brengen in verband. Maar anders dan de huid waarin jij begint of eindigt. Waarbinnen jij meemaakt wat er in en om je heen gebeurt. En jij jezelf meemaakt tot wie je wezen wilt. Lijnen maken verschillen duidelijk, doen je onderscheiden, zien en inzien. Besef ontwikkelen voor de relatie met jezelf en met de mensen en dingen om je heen.
Wonder van ironie: meer dan een halve eeuw later loop ik weer rond in dat schoolgebouw. De plaats waar alles uit de verf komt – ons atelier – bevindt zich precies op die plek bij de ingang. Op de tast achter een kast vind ik het knopje van de zoemer. En iets verder daarnaast een haakje. Daar moet die lijst aan gehangen hebben. Ik verplaats de kast om erbij te kunnen. De zoemer doet ‘t niet meer. Het haakje maak ik voorzichtig los.
Ik sta versteld van wat ik zie en wat het me vertelt. Dat haakje is voor mij.
Ik moet niet zoveel hebben van hartjestekens, net als die V-tjes voor een vogel. Ik verander niet veel. Maar toch, op zo’n moment van samenhang, smelt bij mij de weerzin en gloeien mijn zinnen rood. Dwars door het plaatstaal van tegenstellingen. Dan wint de poëzie.
Dicht dichter, dichterbij.
Ver schijnt vanzelf immers en
herinnert zich voorbij ‘t geweten
Goud op snee

