
Loos Alarm # 37.2 Leven als Kunstwerk DEEL 2: mijn tijd op de VO peil je dobber, zilt je zee
Rand
Wat je nu zegt verplaatst lucht
over een kleine afstand,
kleiner naarmate je zachter,
haastiger praat:
‘Tot waar het weer waait’. Een plek
opzij van het kijken
Verwachting loopt naar de rand.
Niet te bereiken.
De poëzie van Eva Gerlach¹ roept een omstandig heden op. Ze richt je blik op iets wat niet zomaar direct is te zien. Dat tast ze met haar zinnen af.
Nu ga jij langs haar regels en maakt ze met jouw zinnen mee. Wat doe je eigenlijk op zo’n moment? Lees je? Schrijf je dan?
Met dat soort vragen in mijn achterhoofd, schrijf ik deze serie. En lees mezelf erin terug met het oog op nu en verder. Door de magische lagen van tijd en ruimte. In de stilte van die herinnering realiseer ik me dat, wat me toen bezig hield, nog steeds mijn opwinding wekt. Maar nu anders.
Hoe verschillen die ogenblikken? Welke momenten kies je gemeten in de tijd? Waar zie je in wat ik toen aftastte al iets, waarvan ik nu doordrongen ben? Waar vermoedde ik al iets te verstaan van wat ik nu beluister om me heen? Niets staat op zichzelf. Alles voltrekt zich in samenhang. Dat geldt voor toen en voor wat me nu gebeurt. In wat voor hoedanigheid dan ook. Het krijgt een plek in wat er plaats vindt.
Als je aangaat wat jou aangaat en je gaat daar zorgvuldig mee om, dan krijgt elke puls van je hartenklop de kans om tot leven te komen.
Is dit écht mijn verhaal? Geen idee. Nou ja, eigenlijk weet ik wel beter: Herinneringen vormen de tijd van je leven immers? Een ader, een rode draad door ons geheugen. Samengesteld uit zelf gekozen beelden, belicht vanuit een zelf gekozen invalshoek. Een eigen geschiedschrijving is allesbehalve objectief en in ieder geval eenzijdig weet ik. En wat ik beschrijf, beleefde ik met anderen. Zij maakten mijn verhaal mee. Dus of het echt mijn verhaal is, doet er eigenlijk niet zo toe wat mij betreft. Maar als dat niet uitmaakt wat is het dan waard? Geen idee, maar toch .. het ademt iets van mijn geest . .
Wie weet inspireert je dat even.
Het wordt wel een persoonlijk relaas. Ik probeer de zinnen zo langs te gaan dat jij er iets in afleest van jezelf. Op een of andere manier zoek ik naar iets dat ons gezamenlijk aangaat.
Het is een lang blog geworden. Dus heb ik ’t maar in een aantal hoofdstukken verdeeld. Dit is deel 2: Peil je dobber .. Zilt je zee ..²

Met een Dag van de Sprakeloosheid stopte de Chr. Sociale Akademie in Kampen om over te gaan in de HSAO, de sociaal agogische tak van de Chr. Hogeschool Windesheim. Die eerste jaren in Zwolle maakte ik niet mee. Ik studeerde in Amsterdam aan het IVABO een VO voor Agogische Beroepen.³
Zomer 1987 De bruis ging er wat uit in Kampen. Iedereen leek ineens anders te kijken naar wat er gaande was in de stad. En het leek wel of we allemaal ineens een eigen kant op keken qua toekomst. Mensen die nota bene op hetzelfde uit waren als ik :-) Raar maar waar, ik begon voor het eerst iets door te krijgen hoe elementair mensen verschillen in perspectieven en hoe juist dat gegeven het leven rijk maakt.⁴ Ook merkte ik hoe iemands geloof een onvervreemdbare rol speelde en bepaalde waar men vanuit ging; op uit was en op inging al dan niet. Zelf ging ik het als een werking zien, los van godsdienst of religie. Een werking waar je mee moet leren omgaan, net als met kunst.
Lastig hoor: geloven dat het onmogelijke mogelijk kan worden. En als het dan werkelijk gebeurt, er met verbazing naar kijken: ‘ongelooflijk’.
Sinds ik die paradox doorkreeg, herken ik ’t als een brom van binnen die met enthousiasme gepaard gaat. Een besef dat binnen met buiten, boven en onder verbindt en allerlei lagen vertegenwoordigt in en om me heen. Een besef dat me herinnert aan wie ik in wezen ben: nl. iemand die verwachtingen koestert die hij waargemaakt wil zien. Wat niet van boven of van buitenaf hoeft te komen maar net zo goed van binnenuit tot leven gewekt kan. Of samen met anderen kan gedaan.
Dat verbindt mij weer met andere mensen. In die zin is ’t nog wel een beetje religieus maar aardser: Waar je van houdt, krijgt een eigenaardige schoonheid. Waarom? Geen idee. Geloven blijft een raadselachtige bezigheid net als omgaan met kunst.
Geloof en ongeloof: Als je niet uitkijkt kunnen ze maar zo je waarneming vertroebelen. En daarmee het contact met wat er om je heen aan de hand is.
Kunst keert de waarneming om. Als je waarneemt, ben je beperkt tot wat er te zien is bijvoorbeeld. Je laat de wereld van buiten binnenkomen. Maar als je schildert, begin je met een leeg doek. De bewerking keert om. Je schildert van binnen naar buiten.
Kunst heeft ook met geloof te maken. Maar dan met geloofwaardigheid. Bij kunst komen geloof en ongeloof samen in waardering en verbazing van weerskant..
En juist dat kwam in de stad niet van de grond: Weg kunst, weg reuring.
Als geboren Kampenaar had ik meegemaakt hoe kunst een stad van de wijs kan brengen. Wat de onbevangen invloed van buitenaf en onderop kan betekenen. In een paar jaar tijd gaf een hele gemeenschap stukje bij beetje haar verzet op, verzette de eigen zinnen en bracht ze in een ander verband. Iedereen moest eraan geloven. Het ging vanzelf, maar niet vanzelfsprekend. En na iedere aanraking stierf de klank toch weer weg. Weg studenten, weg elan. Weg leren, geloven doe je in de kerk. Het was ‘kampen met Kampen’.⁵
Die killing kracht in dat vanzelfsprekende⁶ begreep ik niet, alsof je een emmer leeggooit. Ik voelde de kracht van de remmende voorsprong en zocht naar wederkerigheid en wisselwerking, naar blijvende verandering en ontwikkeling. Hier groeiden immers mijn kinderen op? Hoe dat leven erin voor elkaar krijgen? Van weerskanten? Ik voelde de energie, het krachtenveld eronder en omheen. Ik werd me bewust van wat ik onbewust al lang wist. Maar hoe dat sluimerende in een besef om te zetten, dat je realiseert met elkaar.
Ik wilde m’n kunde uitbreiden. Was ik voorheen bezig met het ontwikkelen van kunst, en mezelf daarin – vanaf nu wilde ik die eigen ontplooiing verbinden aan verandering om me heen. Voorbij het atelier, het spel, de speelruimte. Voorbij de horizon van stad en ommelanden. ‘Kunst als middel of doel?‘ Dat soort vragen vond ik bullshit: ‘Allebei’, zei ik dan. ‘Kunst is van de elite’, kreeg ik te horen. Dat was niet mijn ervaring. Ik zag het meer als een oriëntatiepunt.
Zo kreeg ik wat me bezig hield meer in taal en zinnen gevat. Maar meer nog in vragen die me bijbleven. Woorden als nieuwsgierig en wijsgerig lagen heel dicht bij elkaar. Ik was aan de radio gekluisterd bij uitzendingen als De wereld is klank⁷ en Mythen en Bewustzijn.⁸ De televisie interviews van Bill Moyers met Campbell. Een hoorspel over Dada en Paul van Ostaijen. Het maakt allemaal diepe indruk.
Ik voelde mezelf net een klankkast met snaren. Een instrument dat van binnenuit en buitenaf vervulling zocht. Ik wilde weten wat resoneren en reflecteren inhield en hoe je dat werkelijk kon inzetten.. Ik hoefde niet zozeer weg. Ik zocht eerder naar verdieping en afstemming in een nieuwe samenhang waarin dat woord geloofwaardigheid een rol speelde. Dan maar moeilijk doen en abstract. Nog een VO studie erbij: Agogiek. Veranderkunde. In een niet gelovig instituut. We waren niet rijk maar ’t moest en een deel werd vergoed.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat ik meer met saamhorigheid dan met gehoorzamen ophad. Ik liet me niet gauw gezeggen alhoewel … ik wilde blijven dansen naar de pijpen die me bezighielden in kunst . Wat me opwond zou me verder geleiden. Een ontwikkeling die ook vervulling inhoudt. Als ik de ruimte neem en me zorgvuldig tot mijn omgeving verhoud, zit er niks meer tussen dan de huid waarmee je een hand geeft. Die huid voel ik nu.
Van acteur naar actor in de actualiteit. Gecentreerd rond een spel dat leven heet. Waar begon ik aan, waar begint het?
Het zou niet vanzelfsprekend gaan wist ik.
Ik wilde ’t onderzoeken vanuit de vraag van het sprakeloze jongetje in de film Offret van Tarkovsky⁹ Hij staart naar een dode boom die zijn vader heeft geplant en sindsdien elke dag water geeft: In den beginne was het woord, waarom papa? Niemand begreep die insteek op dat moment, ikzelf evenmin. Toch zou het jongetje bij de dode boom het begin van mijn raadsel vormen. In dit raadsel vond ik gaandeweg mijn weg.
Het vormde de bron voor wat m’n leven teweeg wist te brengen.
Een fiets met kettingslot aan de brug bij ’t Centraal, ineens wordt Amsterdam mijn stad.
Wat maakt dat je doet wat je doet? en Wat maak dat je doet zoals je doet? Met die eerste vragen bevond ik me ineens in een ander universum.
‘Wat maakt’ .. een overrompelende vraag, .. een ouverture voor alle ingrediënten die in de opleiding verankerd liggen natuurlijk.
‘Wat maakt’ Zoiets moet je net een kunstenaar vragen. Dat zet alles in z’n werk.
Ik zal wel iets geantwoorde hebben van: Ik doe wat ik niet laten kan of Het overkomt me. Het gaat van zelf. Het zal lig een onbevangen een eerlijk antwoord geweest zijn. Dat was m’n doel en daar ging ik vanuit. Maar voor Marianne¹⁰ was het geen antwoord. Niemand had trouwens een goed antwoord: Schrijf er maar over. Een zoete inval. Die geeft me een hengst. Ik voel me net een fruitautomaat. De kwartjes vallen als daalders in de bak. Alle opgehoopte ervaring scharrelt erin z’n weg. Maar toen ze m’n schrijfsel becommentarieerde was haar enige antwoord: ik heb de eerste halve pagina gelezen, denk je dat ik de rest ook allemaal lees? En naar de groep: We gaan door. De leegte waarin ze me even achterlaat, vormt de ouverture voor het spanningsveld dat me de rest van mijn leven zal blijven bezighouden. Kunst en Agogiek, hoe krijg die beide disciplines verenigd?
Tussen de studiedagen door en de dynamiek van de leergroep, voel me volkomen opgenomen in de drukte van de stad.
Er hangt een ontspannen en tegelijkertijd onbewogen atmosfeer. Het stratenplan van ’t centrum is even overzichtelijk als dat van Kampen.
Als ik met mijn fietsbel bel, ja dan weet je ‘t wel .. Ik scheur met mijn karretje langs de grachten, onbekommerd zonder licht, lekker zigzaggen tussen de kruipende auto’s door en als ‘t even kan, ruim door de bocht bij een brug. Ik voel me welkom in ’t gekeuvel en gebekvecht bij Stef en Maria thuis. Een levendige drukte die me fris houdt. De straatvoorstellingen van de gebroeders Flint hebben mijn hart.
Maar in Amsterdam valt ’t effect van zo’n voorstelling helemaal niet meer af te meten de volgende dag. De stad lijkt nergens van onder de indruk.
Cultuur zie ik als een stabiliteitslaag voor de nesteling van emoties zal Anton Cornelis¹¹ niet veel later schrijven
Tijdens de Werkplaats van de opleiding zocht ik naar een androgyne benadering bij het zoeken naar een integrale balans. (deel 1: zie de mannen vallen).
Wat je aangaat gaat immers jou aan? Ik zocht naar een theoretisering van het Schot in de roos waarbij je gericht raakt en zelf geraakt wordt. Ik leerde m’n moment van niet weten (zie deel 1) vertragen, mezelf te peilen in de stilte als in het oog van een storm. En dat proces van focussing en reflectie te vertalen naar een agogisch proces vertalen van context-bepaalde begeleiding. Ik noemde het de ‘aangename’ werking naar weerskanten: de spiegeling voorbij. Een dynamiek die je van je stuk brengt, ontroert, je bewustzijn verdiept, ontwikkelt en tegelijk verder voert. Hoe peilt je oog de pijl tussen je hart en de roos?¹²
Zelf schreef ik het gedicht Boog¹³ Later vond ik het gedicht rand erbij: opzij van het kijken.¹ En weer veel later de dichtregel: peil je dobber, zilt je zee.²
Ik had zat om uit te werken. In de dynamiek van die samenwerking leerde ik veel en leerde men veel van mij, ook de docenten. Naast het eigene van het werk en wat daar bij komt kijken, kwamen natuurlijk ook Ik en mezelf, ik en de ander en ik en de omgeving aan bod. In het spanningsveld van Cultuur en Identiteit. Daarom werkte ik er ook mijn socialisatie uit en studeerde af met twee eindwerkstukken¹⁶ De ene met een persoonlijk- en de ander met een beroepsmatig karakter. Ze verhielden zich tot elkaar als het zand in de twee glazen ruimtes van een steeds omkerende zandloper.
Tijdens de diplomering is er een forum georganiseerd. Als een van de deskundigen spreekt over creativiteit als oplossing en uitweg voor momenten waarop je ’t niet meer weet, kan ik niet blijven zitten. Waarom daar niet mee beginnen? In het debat dat erop volgt, hoor ik me verwoorden waar ik voorheen geen woorden voor had. Ik word er mijn eigen begeleider.
Ik ging weg met de nieuwste inzichten en de wetenschap dat ik met meer vragen vertrok, dan toen ik er kwam. Het was het me duidelijk hoe ik mijn werkzame leven wilde oppakken: Als een expeditie met anderen, trekkend door the body of time and space. Steeds bewuster de tijd van je leven meemaken als één groot lerend experiment. Het logo voor mijn bedrijf¹⁴ had ik klaarliggen.

De basis van waaruit ik mijn leven voortaan benaderde was dat je ervaringen voortkomen uit de relatie die je met je omgeving ontwikkelt: de mensen, de dingen om je heen, de ruimte en de tijd. Maar ook de relatie met jezelf, die je naar binnen ontwikkelt en verdiept.
Voor mij komt dat erop neer dat ik mezelf reflectief en focussend begeleid bij wat ik doe, laat en ervaar in een spel dat ik niet in mijn eentje bepaal maar graag gelijkwaardig uitwerk, in wisselwerking en samenspraak met de dynamiek om me heen. En graag op zo’n manier dat het naar weerskanten weldadig uitpakt. Alsof het van zelf gaat maar wel bewust. Een vrijheidspraktijk (Foucault) die aangenaam natuurlijk verloopt en anders lerend wordt.
Mij gaat het daarbij om een door de sociaal-culturele context bepaalde dynamiek die iedereen als actor meemaakt. Zelf benader ik die relatie als als een levend kunstwerk¹⁵ rond de vraag: hoe krijg je zo’n bewust proces gedeeld met de mensen waarmee je samen optrekt?
Dat blijft de vraag. Waarmee de link naar welzijnswerk, zoals dat in die tijd genoemd werd, zomaar te maken valt.
![]()
voetnoten
¹ Eva Gerlach (pseudoniem voor Margaret Dijkstra): Opzij van het kijken. Uitg. Rainbow essentials 2014
² Tijd om het even hoe lang | peil je dobber | zilt je zee. Uitsnede uit gedicht van mijn hand nav een artwork van ANDart (voorloper van work#art) tijdens de installatie Openbarstig weerbaar in de Koornmarktspoort te Kampen: ‘Dobbertjes’ – ijzer, rubber, elektrische waterpomp, plastics en elektronica afm: H 45 x L 100 x B 100 (particulier bezit)
³ De eerste twee jaren studeerde ik VO agogiek in Amsterdam aan het IVABO. Ik deed de studie Opleiding, Supervisie en Deskundigheidsbevordering OSD. Vakgebieden: onderwijskunde, deskundigheidsbevordering en supervisiekunde I en II, Agogische vraagstukken en organisatievraagstukken, Capita Selecta, wetenschappelijke disciplines en supervisie. Zo kwam ik bij de opleiding terug als docent Theorie & Methoden, coordinator herstructurering en als supervisor.
⁴ We praten hier over een tijd waarin radio en tv op hun hoogtepunt waren. De telefoon had nog een ‘hoorn’ en het snoer stak met een driepolige stekker in de muur. Ik heb mijn eerste computer en iedereen mag erop maar niemand kan ’t. Daarom staan er twee dikke ordners in m’n kast met Word Perfect erop en floppy’s erin. Alles draait om maakbaarheid: ‘je maakt samen een kindje’ bijvoorbeeld en men sprak over de ‘maakbare samenleving’)
⁵ Kampen met Kampen was een experimentele theaterproductie in de jaren ’80 door professionals onder regie van Hans van den Boom en Cees Debets. Douwe maakte er deel vanuit samen met Wim Selles een afgestudeerde student van de CSA die zich van hieruit verder heeft ontwikkeld in de theaterwereld.
⁶ ‘vanzelfsprekend’: een installatie en een gedicht. voor installatie voor film
⁷ Een radioserie n.a.v. het boek Nada Brahma - die Welt ist Klang van Joachim-Ernst Berendt - Frankfurt am Main: Insel Verlag 1983
¹⁰ Marianne Banning ‘Narratieve begeleidingskunde’
¹¹ Anton Cornelis ’Logica van het gevoel’ in 1990 geselecteerd als ‘Book of the year’ door de Systems Research Foundation.
¹² Eugen Herrigel (Bungaku Hakushi) ‘Zen en de kunst van het boogschieten’. Uitgeverij: De Driehoek / Amsterdam
¹³ ‘Boog’, gedicht van mijn hand. Een uitsnede van de tekst is verwerkt in een kunstwerk met argon letters op een scheepsplaat van geklonken staal. (vakje links midden)
¹⁴ Veel mensen denken dat ik dit logo zelf ontworpen heb. Het beeldmerk is echter van Anneke Goldsteen, kunstenares en een van mijn supervisanten die ik vanuit de opleiding begeleidde. Ze ontwierp het beeldmerk in opdracht als tegenprestatie.
¹⁵ Michel Foucault (1926 – 1984) Histoire de la sexualité II – Le souci de soi
Levenskunst: ‘Wat mij opvalt, is dat kunst in onze samenleving iets geworden is wat met voorwerpen te maken heeft, en niet met mensen of met het leven. Kunst is een specialiteit van experts die men kunstenaars noemt. Maar waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken? Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?’ (Foucault in een interview met Paul Rabinov, 1984)
workheart Foundation geeft hierover seminars en workshops bij de installaties van duo work#art.
In Nederland oa. in Burgh Haamstede. Zie: Bert Coenen: ‘Coaching de oorlog verklaard’. En in Vietnam – Thanh Ha*
¹⁶ ‘ZT’ – afspiegeling van een proces – gesloten boek over onuitwisbare sporen van mijn verstilde eerder gebroken glas en afscheid van een handschrift. behorend bij scriptie VO.A OSD juni 1989 opl. 50 stuks – Omslag en illustraties Hans Blaauw.
¹⁶ ’ZT’ – open boek over het gewaarzijn van de schemering tussen beleving en bewustwording En de wil tot ervaren – scriptie VO.A OSD juni 1989 opl. 50 stuks. Omslag en illustraties Hans Blaauw.
